Duidelijkheid over meerwerk!
Op 1 juli 2022 heeft de Hoge Raad een heel belangrijk arrest gewezen over meerwerkaanspraken van aannemers. Hiermee is eindelijk duidelijkheid geschapen over één van de belangrijkste gronden van geschillen in de bouw: de meer- en minderwerkafrekening.
De Wet
Sinds 2002 staat in de wet (artikel 7:755 BW):
In geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk kan de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
Doel van deze wettelijke bepaling is dat de opdrachtgever niet opeens wordt overvallen door meerwerk. De opdrachtgever moet weet hebben van het meerwerk, zodat hij tijdens de bouw op budget kan sturen en de keuze kan maken om het meerwerk al dan niet te laten uitvoeren.
Verleden
Over deze bepaling is door de jaren heen heel veel geprocedeerd. Het leek er daarbij op dat de rechtspraak steeds hogere eisen stelde aan de aannemer. Die moest niet alleen waarschuwen voor meerwerk, maar ook een indicatie geven van de hoogte van de meerprijs. In sommige gevallen oordeelden rechters zelfs dat vast stond dat de opdrachtgever bestekswijzigingen had gewenst, dan de aannemer geen indicatie had gegeven hoe hoog de kosten zouden zijn, waarna de rechter de volledige vordering had afgewezen.
Feiten
De Hoge Raad heeft nu duidelijk gemaakt wie in de bouw welke verantwoordelijkheden heeft waar het gaat over meerwerkaanspraken[1]. Het geschil betrof de levering van raatliggers (een verhoogde stalen balk met in het midden raatvormige openingen). De oorspronkelijke begroting sloot op € 9.000,00. In november 2016 zijn de raatliggers geleverd. De leverancier heeft bovenop de oorspronkelijke begroting een aanvullende factuur gestuurd van € 42.456,36. De opdrachtgever laat in december 2016 weten:
Al met al heb ik de liggers bekeken en wil ik er natuurlijk goed uitkomen met jullie. Nu ik de definitieve tekeningen gezien heb snap ik wel dat jullie het voor het bedrag van € 9.000,- niet kunnen maken. Echter vind ik de hoogte van de factuur die we nu hebben ontvangen ook nergens op slaan.
Partijen geen hierover procederen. Wat hierbij van belang is, is wat in de wet staat (“tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) en wat de opdrachtgever in december laat weten (“Nu ik de definitieve tekeningen gezien heb snap ik wel dat jullie het voor het bedrag van € 9.000,- niet kunnen maken.”). De aannemer wordt door de rechtbank en het Hof in het gelijk gesteld.
Arrest
De Hoge Raad oordeelt als volgt:
3.1.3 Bij de toepassing van de tenzij-bepaling in art. 7:755, eerste zin, BW (“tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten. Art. 7:755 BW bepaalt immers alleen dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. De wetsgeschiedenis van deze bepaling biedt evenmin aanknopingspunten voor de door het onderdeel verdedigde uitleg. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat met deze bepaling is beoogd duidelijk te maken dat toestemming tot meerwerk niet zonder meer toestemming tot prijsverhoging impliceert. In dat opzicht heeft de wetgever de opdrachtgever bescherming willen bieden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de verdergaande bescherming die door het onderdeel wordt voorgestaan, is beoogd.
Het is aan de opdrachtgever om zich, nadat hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of indien hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, desgewenst te verstaan met de aannemer omtrent de omvang van de prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil opdragen.
Lessen
Wat kan nu uit het arrest worden afgeleid?
De wet heeft de opdrachtgever willen beschermen tegen meerwerk zonder toestemming. Maar als de opdrachtgever weet of behoorde te weten dat er meerwerk aan komt, is het aan de opdrachtgever om navraag te doen wat de omvang van de prijsstijging is.
Dus:
- De aannemer moet waarschuwen voor mogelijke prijsverhogingen, behalve als de opdrachtgever dat zelf ook wel had moeten weten;
- De opdrachtgever moet vervolgens navragen wat de financiële consequenties zijn.
Praktijk
Alhoewel dit het oordeel van het Hof is, doet de aannemer er nog steeds goed aan om bij bestekswijzigingen op te geven hoe hoog de kosten zijn. Op die manier worden geschillen immers voorkomen. Dat moet voor de partijen in de bouw toch het uitgangspunt zijn.
Conclusie
De Hoge Raad heeft hiermee wel zeer gewenste duidelijkheid geschapen. De rechtspraak stelde door de jaren heen steeds hogere eisen aan de aannemer, die niet konden worden afgeleid uit de wet. De Hoge Raad heeft door dit arrest duidelijk bepaald dat de wet maatgevend is, en aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is.
[1] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:989
Auteur
Meer artikelen en publicaties
- Alle
- AD
- Aanbesteden
- Aanneming van werk
- Advies in de bouw
- Appartementsrecht
- Bouw Totaal
- Bouwbeurs
- Bouwrecht
- Cobouw
- Funderingen
- Huurrecht
- Koop en verkoop
- Vereniging Eigen Huis